7. Provinciale regering


Aan het hoofd van de provinciale regering stond een stadhouder, die de persoon van de landsheer vertegenwoordigde, en de landsheerlijke rechten uitoefende, voorzover die niet aan de algemene landvoogd of aan de vorst zelf waren voorbehouden. Doorgaans werden meer dan een provincie door dezelfde stadhouder bestuurd. Zo waren Holland, Zeeland en Utrecht onder één stadhouder verenigd, evenals Gelderland en Zutphen in het oosten en Friesland, Groningen en Overijssel in het noordoosten.
In de meeste provincies bestond na de stadhouder een raad, met zowel politieke als rechterlijke bevoegdheid. Het toezicht op de financiën was aan rekenkamers toevertrouwd. Er waren er twee in de noordelijke gewesten: een voor Gelderland en Zutphen, een andere voor Holland en de overige gewesten.

Voor verdere toelichting zie: [Thorbecke]/Fruin/Colenbrander, 
Staatsinstellingen (ed. 1922), 55-58.