23. Krijgswezen


In tijd van vrede onderhield de landsheer geen staand leger, behalve de benden van ordonnantie, 3000 ruiters sterk, en de garnizoenen in de vestingen. Een kapitein-generaal werd slechts onder de buitengewone omstandigheden aangesteld. In ieder gewest was de stadhouder tevens kapitein-generaal over de troepen in zijn gebied gelegerd. De gouverneurs van de vestingen stonden met hun garnizoen onder de onmiddellijke bevelen van de landvoogd of de kapitein-generaal. In tijd van oorlog werden in binnen- en buitenland troepen geworven, en desnoods de ingezetenen opgeroepen om de grenzen te verdedigen.

Voor verdere toelichting zie: [Thorbecke]/Fruin/Colenbrander, 
Staatsinstellingen (ed. 1922), 114-116.