De geestelijkheid van de bisdommen Haarlem en Utrecht verzoekt koning
Filips III om een aartsbisschop
Toelichting
Bij de bisschoppelijke herindeling van 1559 had de koning het recht gekregen
de bisschoppen te benoemen, wat door de paus zou worden bekrachtigd. In het
gebied van de opstandelingen moesten de bisschoppen het veld ruimen. Sindsdien
stond de geestelijke verzorging van de rooms-katholieken onder leiding van een
pauselijk of apostolisch vicaris. De eerste was Sasbout Vosmeer, de tweede
Philippus Rovenius; beiden waren zij titulair aartsbisschop van Philippi, maar
zij werden beschouwd en genoemd als aartsbisschop van Utrecht, wat ze in de
praktijk niet waren. In het jaar 1626 achtte de katholieke geestelijkheid
het van het grootste belang dat er weer een volwaardige geestelijke organisatie
zou worden ingesteld en drongen zij aan op de verheffing van Rovenius tot
aartsbisschop van Utrecht. Gelet op het koninklijk recht op de
bisschopsbenoemingen richtten zij zich daarom tot koning Filips II, in
katholieke ogen de rechtmatige landsheer, maar tegen wie de Republiek in haar
onafhankelijkheidsstrijd gewikkeld was. Een antwoord is niet overgeleverd; de
zaak bleef zoals ze was.
Tekst
Word met alle nederigheit vertoont van wegens de prelaaten en al de
geestelijkheit van het aarts-bisdom van Utregt en de onderhoorige bisdommen, uyt
eenige honderde priesters bestaande, dewelke in Holland en .... provincien onder
het juk der on-katolijken, de eer, het welwezen, en het gezag van Godt, van de
katolijke Kerk, en van uwe majesteit, met de uyterste prijkelen en door een
onvermoeiden arbeid trachten uyt te breiden, en ook door Gods genade op een
wonderlijke wijze voortzetten; hoe dat zijne heiligheit over ruim veertig jaaren goedgevonden had in de voornoemde provincien, onder de
beschuttinge van zijne katolijke majesteit, en naderhand van de princen van 't
Nederland, Albertus heerlijker gedagtenisser en Isabella, een pausselijken
vikaris aan te stellen, op dat dezelve, met een groot gezag en ruime magt ter
stichtinge der geloovigen voorzien zijnde, het opzigt zoude hebben op de
geestelijkheit dewelke dagelijks noch meer en meer aanwascht, en op de
geloovigen dewelke reeds tot eenige honderdduizenden zijn vermenigvuldigt.
Maar hoe dat naderhand, te weeten omtrent over
vijf-en-twintig jaaren, dezelve princen van het Nederland het als een
noodwendige zaak aangezien hebben dat dezelve pausselijke vikaris door zijne
heiligheit aarts-bisschop wierd gemaakt: op dat hy de geestelijkheit en de
geloovigen van het gemelde aarts-bisdom van Utregt, en van de vijf onderhoorige
bisdommen, met des te grooter gezag zouw konnen bestieren, en hen des te
gemakkelijker onder de gehoorzaamheit en in bedwang zouw konnen houden: Hoe dat
zijne heiligheit Klemens VIII, zaliger gedagtenisse, het zelve zoo dienstig
heeft geoordeelt, en zodaanig een genoegen in die begeerte van de doorluchtigste
princen van 't Nederland heeft getoont, dat hy den pausselijken vikaris
Sasboldus [Vosmeer, red.], die tot hem was gezonden, het roket met eigen handen heeft
aangedaan; en hem opentlijk tot aarts-bisschop, onder den tijtel van Philippen,
te Romen heeft laaten wijden: en zulks met dit beding, dat hy, wanneer het de
gemelde princen of zijne katolijke majesteit zouw believen, den tijtel van
aarts-bisschop van Utregt zouw mogen voeren: dewijl hy voornamentlijk voor
die aarts-bisschoppelijke kerke wierd gewijdt, en naar dezelve wierd gezonden:
zodaanig dat hy zederd dien tijd van ieder een voor aarts-bisschop van Utregt
is gehouden, en aarts-bisschop van Utregt genoemt is geweest; ja dat welgemelde
princen van het Nederland hem als aarts-bisschop van Utregt gehandelt, en in de
brieven die zy hem schreven den tijtel van aarts-bisschop van Utregt gegeven
hebben.
Maar als de gemelde aarts-bisschop Sasboldus in 't jaar 1614
zeer heiliglijk was overleden, heeft zijne heiligheit Paulus V in 't zelfde
jaar, volgens den wensch van alle de geloovigen, zelfs ook van de gemelde
princen, tot pausselijken vikaris aangestelt Philippus Rovenius, deken van S.
Plechelmus kerke te Oldenzeel. Als dezelve dat ampt eenige jaaren met een zeer
groote vroomigheit, yver en voorzigtigheit had bedient, hebben dezelve
doorluchtige princen uyt eige beweginge dienstig geoordeelt dat gemelde
pausselijke vikaris insgelijks aarts-bisschop behoorde gewijdt te worden;
hetwelke zy ook van zijne heiligheit, die 'er genoegzaam van zelfs toe genegen
was, gemakkelijk verkreegen hebben. Waar op hy in het adelijk nonne-klooster van
Voorst, van S. Benedictus order by Brussel, aarts-bisschop is gewijdt. En het
wierd voor een goed voorteken geduidt dat hy juist op dien dag is gewijdt,
dewelke nooit vergeeten behoort te worden, als die roemruchtige zegen in den
Veldslag by Praag is bevochten.
Naderhand hebben de tegenwoordige smeekers door eenige
bemiddelaars, en voornamentlijk door den hoogwaardigsten heer J. de Brisiguella,
toen ter tijd biechvader der doorluchtigste princen, t'hans waardigen bisschop
van Segovie, en president van den Nederlandschen Raad van uwe majesteit,
beginnen te arbeiden dat het aan de doorluchtigste princen mogt believen aan den
reeds gewijden bisschop den tijtel te vergunnen van aarts-bisschop van Utregt.
Daar op heeft (gemelde Brisiguella) aan Henricus Vordenius deken te Oldenzeel,
die deze zaak op dien tijd, gelijk ook tegenwoordig, uyt den naam van de
geestelijkheit behandelde, uyt naame van gemelde princen tot antwoord gegeeven,
dat de princen by deezen tijd van 't bestand, in die landen en in de Vereenigde
Provincien niets zouden onderneemen of veranderen, om aan de Staaten geen de
minste gelegendheit tot klagten te geeven, als of zy hunne beloften niet en
hielden: maar dat men over deeze zaak na het eindigen der wapenschorssinge beter
zouw konnen handelen.
Doch als het bestand ten einde geloopen was, is die zeer
godvruchtige prins, eer dat deeze zaak hervat wierd, uyt het tegenwoordige leven
naar een beter gereist.
Als zich dan een nieuwe gelegendheit had opgedaan, en gemelde
aarts-bisschop van Philippen, met toestemminge van de doorluchtigste infante, in
het jaar 1622 de reis naar Romen had aangenomen, hebben eenige voornaame heeren
over deeze zaak weder gehandelt met de doorluchtigste infante, nu weduwe
geworden: dewelke met een groote genegendheit te kennen gaf dat zy daar genoegen
in nam, en het dienstig oordeelde; en na dat ze daar raad over gepleegt had,
heeft zy verklaart dat dit werk van zijne koninklijke majesteit verzogt en
verkreegen moet worden in Spanje. Doch vermits de smeekers aldaar geen kennis
hadden, heeft men dit werk moeten uytstellen tot een goede en bequaame
gelegendheit. Deeze gelegendheit meenen zy dat nu gebooren is door de
tegenwoordigheit van den uytmuntenden man Cornelius Jansenius, leeraar in de
godheit te Loven; dewelke een grondige kennis heeft van de Hollandsche zaaken,
en door de dagelijksche ondervinding meer en meer verneemt dat het ten hoogste
dienstig, ja noodzakelijk is dat gemelde aarts-bisschop van Philippen voorzien
word met den tijtel van aarts-bisschop van Utregt: zullende zulks strekken tot
grooter nut der Kerke, tot voortzetting van den godsdienst, en tot zijn meerder
gezag en achtbaarheit by de geestelijkheit en het volk: welke ten hoogste
verblijdt zouden zijn, ziende dat uwe majesteit voor hen bezorgd was, en hunne
zaaken ter harte nam: en dat de aarts-bisschop daar zy zulke genegendheit voor
hebben, en die het zoo wel verdient, als hebbende deze provincien, met den
tijtel van pausselijken vikaris, nu over de twaalf jaaren met een uyterste
zorgvuldigheit, arbeid en voorzigtigheit, en met een ieders liefde en genoegen,
tot groot voordeel der Kerke, geregeert; dat, zeggen wy, zoo een man ook door
uwe majesteit wierd geeert, en volgens zijne verdiensten hooger wierd verheeven:
en dat uwe zoo yverige onderdaanen en goede katolijken, dewelke als goud in het
forneys beproeft zijn geweest aldus tot grooter gehoorzaemheit, kloekmoedigheit
en standvastigheit voor Gode, voor het geloove, en voor uwe koninklijke
majesteit aangewakkert wierden.
Dierhalven bidden en verzoeken (de voornoemde smeekers) dat
het uwe katolijke majesteit believe, om den wille van Godt en van de H. Kerke,
en ook om haar eigen voordeel, deeze gunst en genade aan haare allergetrouwste
onderdaanen te bewijzen, van den welgemelden aarts-bisschop van Philippen en
pausselijken vikaris, Philippus Rovenius, tot aarts-bisschop van Utregt te
benoemen. Het welk doende.
Uit: Kerkelijke historie en outheden der zeven Vereenigde Provincien : begreepen in deze byzondere verhandelingen: Batavia sacra ... / alles in 't Latyn beschreeven door den heer H.V.H. ; en in 't Nederduits overgeset en met aantekeningen opgeheldert door H.V.R. ; hier by komt een korte verhandeling van het geld ... door Frans van Mieris. - Te Leiden, : by Dirk Haak, Samuel Luchtmans, en Johannes Arnoldus Langerak, 1726. - 6 dl. : ill ., portr. ; in-2,
deel I, 417-418.
H.V.H. is Hugo F. van Heussen. - H.V.R. is Hugo van Rijn. -
Plaatsingscode UB Leiden: 1413 D 26.
[12.IV.2002]