De Clage vanden inquisiteur,
meester Pieter Titelmanus (omstreeks oktober 1566)
Exemplaar Centrale Bibliotheek
Rijksuniversiteit Gent: Gent. 278(1).
Inleiding
Van
Vaernewijck (1518-1569) was een telg van een oud Gents patriciërsgeslacht. Een
dertigtal werken wordt aan hem toegeschreven, waaronder Die Historie van
Belgis, 1574. Hij
bekleedde allerlei overheidsfuncties te Gent en reisde naar Italië, Oostenrijk,
Zwitserland, Duitsland en de Staatse Nederlanden. Hij stond als een gematigd
katholiek bekend en zijn dagboek over de gebeurtenissen te Gent wordt in het
algemeen als betrouwbaar beschouwd.1
In dit dagboek staat een adieulied, waarin afscheid werd genomen van de
gevreesde inquisiteur Titelmans,
de deken van Ronse. Van Vaernewijck schetst de inhoud van het hele
lied en vermeldt daarbij zoveel details, dat het mogelijk wordt om zijn bron
thuis te brengen. Hieronder volgt zijn tekst in vertaling:
Rond 6 oktober 1566 publiceerden de geuzen, die in de
buurt van Gent preekten op hun gewone plaats, namelijk bij of naast het
kartuizersklooster, bepaalde liedjes en balladen waarin ze de draak staken met
de geestelijkheid, de paus van Rome enz. Een ervan was een klaagzang of elegie
in het Nederlands van zestien strofen van telkens dertien versregels, die
magister Pieter Titelmans, deken van Ronse, in de mond waren gelegd. Daarin
beklaagde deze inquisiteur de ondergang van zijn tiranniek en inhalig ambt, dat
hij vierentwintig jaar lang had uitgeoefend. Hij zegt dat hij er wel duizend
heeft laten terechtstellen en er meer dan tweeduizend heeft beboet, dat hij er
honderdduizend heeft doen emigreren en dat hij het liefst te Milaan zou zijn bij
kardinaal Granvelle. Hij neemt afscheid van de mis, de bedevaarten, uitvaarten,
metten en overige getijden, ook van de klokkenluiders, beiaardiers, muzikanten,
koorzangers en relikwieënventers, zoals men die noemt, neemt ook afscheid van
het Salve Regina en het Requiescant in pace. Hij vertelt hoe
Vlaanderen door zijn toedoen beroofd werd van zijn rijkdom en nijverheid. Hij
neemt ook afscheid van de geile vader, kardinalen, bisschoppen, de vadsige abten
en hoge prelaten, die in grote onkuisheid leven onder de schijn van
deugdzaamheid. Hij maakt ook duidelijk dat hij bij de koning in- en uitliep tot
ergernis van Oranje, Egmond en van andere prinsen en heren. Voorts richt hij
zich tot nonnen, begijnen, abdissen, monniken, carmelieten-die-fijne-jongens, de
meerwaardige dominicanen, wellustige losbollen, augustijnen, minderbroeders,
kluizenaars, cellebroeders, pastoors, kapelaans, kosters enz. met de oproep om
in tranen uit te barsten, omdat het trotse Babylon bijna ten onder is gegaan en
zijn zilver in schuim is veranderd. Degene die deze valse leer tot stand heeft
gebracht, is de derde paus, namelijk de kardinaal van Mechelen. Hij zegt aju
paraplu tegen de sofist van Rome en tegen de tweede paus van Lotharingen. Ajuus,
zegt hij tegen mr. Nicolaas de Hondt, promotor iustitiae en diens zoon;
tegen Pieter, zijn klerk; tegen de kanunniken; tegen zijn tirannieke
plaatsvervangers; tegen pater Ruffelaert te Gent, tegen pater Karel Wijcke;
tegen pater Cornelis te Brugge, die de vrouwtjes geselde; tegen pater Pieter de
Backere; tegen Joris van Hol, die zijn eigen vrouw in het nauw bracht; tegen
meester Hans vanden Berghe, de beul van Gent; tegen meester Malen [de beul?] te
Brugge; tegen meester Joris [de beul?] te Ieper en tegen de justitieambtenaren,
die om financieel gewin de uitverkorenen tot de bedelstaf hebben gebracht. Hij
heeft die uitverkorenen laten verbranden tot op het bot, hen in een zak gestopt
of verdronken.
De geuzen hadden Titelmans deze problemen bezorgd en indien God hem niet van
zijn zonden wil ontslaan, zal de hel zijn vagevuur zijn.
Dit katern werd gepubliceerd zonder de naam van de auteur of de uitgever.
Zoals
de lezer merkt: Van Vaernewijck geeft hier zoveel details over één bepaalde
klaagzang, dat het bestaan ervan niet in twijfel kan worden getrokken. Wanneer
zo'n lied als een afzonderlijke publicatie is verspreid, bestaat er niet veel
kans dat er een exemplaar van is overgeleverd. Om te beginnen kan de oplage
ervan niet hoog zijn geweest, want het lied moest snel worden gedrukt en
verspreid: voordat de overheid er lucht van kreeg en de drukker kon opsporen.
Hoe kleiner de oplage, des te sneller er iets anders onder de pers kon worden
gelegd en dus des te minder kans dat de daders op heterdaad werden betrapt.
Ondanks deze ongunstige voorwaarden voor de overlevering, is het toch gelukt om
de hand op een gedrukt exemplaar te leggen. Waarschijnlijk is het een unicum.
Het bevindt zich in de Centrale Bibliotheek Rijksuniversiteit Gent, onder
signatuur: Gent. 278(1). Bij mijn weten is de tekst niet bekend, ook nooit
eerder uitgegeven. In de catalogus van Machiels vond ik dat het pamflet zou zijn
gedrukt te Gent bij Ghis. Manilius. Machiels noemt de naam van die drukker op
gezag van F. Vanderhaeghen. De tekst is gedrukt op een half katern in octavo.2 Het moet een goedkoop product
zijn geweest.
Wie de tekst leest, zal vaststellen dat Van Vaernewijck de inhoud goed heeft
weergegeven, zij het dat hij zich zozeer liet meeslepen door het satirische
karakter, dat hij er hier en daar nog een schepje bovenop deed. Het adieulied
zelf is in de rederijkerstrant van toen geschreven, met veel stoplappen en
bastaardwoorden. Het is duidelijk geen literair en taalkundig meesterwerk, maar
het zijn vooral de toespelingen op historische personen en gebeurtenissen die
het zijn waarde geven.
1. Zie over Van Vaernewijck:
M. Beyaert: 'Opkomst en bloei van de Gentse rederijkerskamer Maria Theeren'. In:
Kunsthistorisch Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen 7 (1978) p.
9-25, 61-63, 106-107;
Nationaal biografisch woordenboek 8 (1979), kol. 795-809;
M. Keymeulen-Crommelbinck: 'Marcus van Vaernewijck, een schets'. In: De
Koninklijke en aloude rederijkerskamer Mariakring - Marien Theeren in het Gentse
stadsbeeld. Red. P. Bourgonjon e.a. Gent, 1988, p. 79-86;
W.L. Braekman: 'Marcus van Vaernewijcks Catechismus der Minne'. In: Verslagen
en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde
1989, p. 1-78.
2. Catalogus van de boeken gedrukt voor 1600 aanwezig op de Centrale
Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Gent. Ed. J. Machiels. 2 dln. Gent,
1979. Zie dl. 2, T nr. 256.
Verantwoording transcriptie
De u/v en i/j-spelling zijn
aan het moderne Nederlandse gebruik aangepast. Afkortingen zijn stilzwijgend
opgelost.Toevoegingen van de tekstbezorger staan tussen vierkante haken.
Karel Bostoen
[fol.
A1r]
De claghe vanden Inquisiteur,
Meester Pieter Titelmanus, Deken van Ronche.
Ic alendich Inquisiteur/ ten
dezen stonden/ waer
Van mynen God verlaten/ een machtich
Heere
Papa pater patrum/ ic moet vermonden/ claer
Ja thooft van alle/ Ipocryten bevonden/ zwaer
Die Christus gelijcformich/ wil sijn tallen keere
Twerc der ootmoedicheit/ en prijst hi niet zeere
Maer soect heerschappie/ met geveinsde practijc[ke]
Zijn insetten
stelde hi/ boven Christus leere
Met den cleede Christi/ verheft hy hem publijcke
Balaams ghescrey/
leert hi aerme en rijcke
Sijn sophisten alle/ hi Beli tvermaen/ doet
Staet claer beschreven/ rein sonder swijcke
Dat sulck een rijcke
bin een ure vergaen/ moet.
Dezen hebbic gedient/ die
dagen mijns leven vranc
By rade ghecreghen/ een valsch
Officie
De cromme mutse dragers/
hebben mi verheven/ stranc
Duer den Paus sijn mi/ previlegen gegeven/ cranc
dat ic mochte dooden branden/ ofte doen composicie
Ic was heesscer
en Juge/ duer placaets malicie
Wien ick gecreech/ in mijn tyrannighe handen
Vernam ick van rijcdom/ eenighe suspicie
Dien dedick versmooren
ofte haest verbranden
[fol. A1v] Ic was crachtich ontsien/ in dees vlaemsch landen
Duer papa den hantebay/ of Sodomijtscen prelaet
Ick neme toirconden/
alle rijpe verstanden
Sietmen niet haest vallen/ die waent dat hi vaste staet
Alle die Paus leeringe/ niet
wilden hantieren/ hier
Socht ick te vangene/ en te stellen in prysoen
Die Christus waerheit/ wilden alegieren/
fier
Ic vijncse teghen recht/ ick dese purgieren schier
Van lijf/ ende goede/ naer mijn selfs bevroen
De sulcke gheesseldick/ met menichte van roen
Tot dat si afstonden/ van huer opinie gepresen
Ja wasser yemandt/ diet niet en wilde doen
Was duer mijn placaet/ tot der doot verwesen
de vette lammerkins/ hielt ick seer verknesen
Ic vlouchse ick schoerse/ vroech ende
spade/ siet
Die Testamenten/ of Bybelen wilden lesen
Volghende placaet/
daer was gheen genade niet.
Wien ick gecreegh/ al binder
ghevanghenisse
dien ghijnck ick stranghelick/ daer examineren
Si saten als schaepkens/ in grooten verlangenisse
Straffelick so vraechdic/ met verstranghenisse
Of zy niet en gheloofden/ al sonder faelgieren
dat Christus inde Messe/ was sonder cesseren
en datmen biechten moet/ voor den priester vercuerlic
Ja dat den Paus thooft is/ was mijn nareren
Van Christus kercke/ hier eeuwich gheduerlick
wie daer neen seide/ die antwoordick stuerlick
dat hij verdomt/ ende eeuwich verloren/ was
[fol. A2r] wie my contradiceerde/ met tormenten doluerlic
Dedic verbranden/ of int water versmoren/ ras
Boven den Coninck was ick/
machtich in ontrauwen
Een Juge sonder bril/
duer des Antecrist doctrine
Ick vergoot tonnoosel bloet/ van mannen ende vrauwen
Die inden Roomschen Paus niet en geloofde ten fine
Dat hi vander sonden/ was een vergever divine
Een Christen vervolgher/ hiet mi tvolc present
dochte my Christus/ een sacraficie te zyne
Ja dat ic weldaet dede/ den hoochsten regent
Ic meende mijn regnacie/ soude niet nemen ent
Ic bleef versteent/ als dongodlicke pleghen snoo
Ick was hoorende doof/ en al siende blent
Om tbloet te stortene/ ick was gheneghen/ zoo.
Vierentwintich jaer/ heeft
gheweest mijn regnacie.
Om de schaepkens te vlane/
ende te pessequeren
Ic vervolchde d'onnoosele/ met groote turbatie
En ick composeerde
de rechtveerdighe natie
de ghiericheit quam mi/ therte inflammeren
Alle die teghen den Paus/ wilden rebelleren
Heb ick meer dan een duust/ gebrocht totter doot
Meer dan twee duust/ mocht icker composeren
wel hondert duust voor my/ uut den lande vloot
Drapiers en cooplieden/ al die mi vreesden groot
fray constige werclieden/ sachmen mi verstoren/ mal
Alle die onnosele die leefden/ na tevangelium milioot
de vette die dode ic de mager hebbic geschoren/ al
[fol.A2v] Ic allendich
Inquisiteur/ hoe sal ic mi generen
Ic was gheextimeert/ voor een grooten vassael
De scaepkins willen nu/ den wulf selve scheeren
die lammers verjagen nu/ de draken ende die beeren
Och waer ick te Milanen/ by den Cardinael
Onsen vleeschpot sturt nu/ hier int generael
de Guesen versmaden al/ des Paus ghebodt
Si heeten hem Antecrist/ dat is tprinicipael
die ons beminde/ houden met ons den sot
Si die ons ware cochten/ binnen Babels cot
Versmaden ons coopmanscap/ groot ende cleine vroet
Met ons crachtighen wijn/ houden si den spot
Ende prysen nu over al/ de claer fonteine/ soet.
Adieu heilige moeder/
ic moet u minen noot claghen
Ons geveinstheit es nu/ duer de Guesen ontdect
Si grimmen op mi/
si willen mi ter doot/ jagen
Na Tevangelium/ nu cleen en groot/ vraghen
Adieu moeder hoe sijt/ ghi nu dus geghect
Adieu messe ghy sijt/ alle de Guesen suspect
Adieu bevaerden/ uutvaerden/ ghi sijt nu tondere
Adieu matten/ ghetyde/ met placebo vertrect
Adieu clocluuders/ beyaerds/ an elcken bizondere
Adieu musicienen/ coralen/
ic bens een orcondere
Adieu muulstooters/
met u bedriechlicke ware
Ic allendich Inquisiteur/ bem een vermondere
Dat ghemeenen rauwe/ coelt
wel te gare.
Adieu Cardinael ghy waert mijn
overhooft
Adieu Pater santy/
opgeblasen puust afgriselic
[fol. A3r] Vlaendren is by naer/ eylaes duer my verdooft
Van rijcdom/ neeringhe/ seere by
berooft
Inde Spaensche Inquisitie/ verblydic mi Joliselic
Minen moet verhief hem/ in ghiericheit onwyselic
Tot dat de Guesen/ ons wederstonden gestadich
dies segghick allendich/ mensche verknyselick
Adieu Salve Regine/ waer loopick beladich
adieu requiescant in pace/ ghi sijt elken versmadig
Niemant sal mi gheven/ dien ic om broot/ spreke
Adieu Roomschen Sodomijt/
sijt mijns beradig
de spaensce Inquisitie/ doet mi die doot/ steke
Adieu leghen vadere/
die hem so hooge verhief
Boven God inden tempel/ adieu ic moet u laten
adieu cardinaels/ bisscops/ noyt meerder messcief
Luther en dede ons/ noyt sulck een grief
Adieu Abten en Proosten/ die so leckerlick aten
En in geveinsde helicheit/ leefden seer infame
In groote luxurie/
adieu hooghe Prelaten
In scijntsel van duechden/ maer therte vul blame
Adieu Pater santy/ adieu uwen heligen name
En is niet meer geacht/ adieu wat u nu geschiet
Ick mach wel segghen/ tot uwer onvrame
ghi waert so hoverdich/ ghi en kendet u selven niet
Eylaes ick alendich/ kativich
meinsche/ fel
Comt doot en wilt mi/ dat herte breken
Nerghens anders naer/ ick niet en weinsche/ el
ic ben tverloren kint/ dies blyve ick deinsche/
wel
[fol. A3v] Comt berghen bedect mi/ rasch onbesweken
Ic en vraechde niemant/ als ick wilde spreken
den Coninc Philippus/ om mijn noots versinnen
Vrymoedich in sijn camer/ bem
ick ghestreken
Spijts Oraengne/ Egmont/ ic trocker binnen
Waer haelick nu troost/ om mijns ghewinnen
Comt doots morseel/
wilt op mi onbeswaert daken
Schreit/ weent met mi/ ghi papisten uut minnen
die Christum dagelicx/ eenen vlassen baert/ maken
.
Weent schreit huult nonnekins/
ende bagynen/ ghi
Abdessen Religieusen/ goet gheselle Carmelijt
weent Sellebroers/
comt doveerdige Jacopinen/
bi
Luxurieuse putieren/
schreit Augustinen/ vry
Schreit Minnebroers/ die maken den ypocrijt
Screit Clusenaers/ screit die maect den hermijt
Ghi hebt alle gedroncken/ van den oncuuscen wijne
Screit Pastoors/ Capelaens/ schreit die costers sijt
Si
is bicans verwoest/ ten desen termine
Haer silver is schuum/ bedeghen
en huer corael
Die ons ghebauwen heeft/ dese valsche doctrine
dats den derden Paus/ den Mechelschen Cardinael
.
Adieu Roomsche sophiste/ adieu
roupic seer bevreest
Adieu tweeden Paus/ van Lotrijc
ydoone
Cardinael van Mechelen/ adieu heiligen geest
Geveinsde ypocriten/ binnen tsweerelts foreest
Adieu moorders van sielen onder shemels troone
Adieu meester Clays/ mijn Prometeur/
mijn sone
[fol. A4r] Adieu Pieter minen clerc/ en schriver eerbaerlic
Babilon is ghevallen/ en huer vergulden croone
Adieu Canoniken/ die in weelde saten claerlick
Die hoere zeyde ons/ met woorden onbeswaerlic
Dat zy gheen weduwe/ soude sijn ongheloghen
Ende ons niet verlaten/ dat sprac si eenpaerlick
Maer die sulcke waent/
vint hem haest bedroghen
Adieu an alle mijn/ Tirannighe
subsetuten
Adieu broeder Rufelare/ wonende binnen Ghendt
Adieu broer Karels Wijcke trect met mi in muten
Adieu broer Cornelis/ inde Brussce besluten
die de vraukens geesselde/ die ons waren in obedient
Adieu broer Pieter de Backer/
mi seer deligent
Om tbloet te verghietene/ ende te doen ontliven
Adieu Jorken van Hol/
die u wijf brocht in torment
Om dat zy in paus leere/ niet en wilde bliven
Uwen getrauwen dienst/ is niet om vul schriven
Dien ic tander tyden/ an u hebbe bevonden
Maer nu moeten wy sceen duer ons valsch bedriven
Dit beclaghic daghlicx/ ten diveersche stonden.
Adieu Meester Hans van Ghent/
scherprechter beseven/
plat
Die my ghedient hebt/ tmijnder contemplatie
Adieu meester Malen/
in Brugge de verheven/ stad
Gave mi god den tijt/ dat ic mochte beteren tleven wat
Tware voor mi/ een uutnemende gratie
Adieu Meester Joris in Dypersche habitatie
Adieu Souvereins dienaers/ groet ende cleene
Die om schandelic gewin/ brochten in desolatie
[fol. A4v] de uutvercoren kinderen/ in grooten weene
die ick ghebrant hebbe/ tot den naecten beene
Waer duer gods toren/ sal op my haest welven
Hebbic gheen deel/ met Christum van Nazareene
Wien wil ic dat wyten/ anders dan my zelven.
Adieu dits eenen orlof/
met zeer drouver herten
An alle Sophisten/ blent verhert opstinaet
Ick aermen Inquisituer/ lyde nu groote smerte
de Guesen hebben mi/ gedaen dese perten
Adieu Papa pater patrum/ met uwen geveinsden staet
Keert u tot Christum of ghi blijft in gods verwaet
En alle die onder Babilon haer woonste maken
Waer ic troost soucke/ ic en vinde nergens raet
Eylacen Grandvelle gheeft raet in mijn saken
Dat ic my noeyt en stelde/ om bernen en blaken
Ende so ghedient was/
den Roomschen princhier
Wil mi den Heere God/ niet van sonden slaken
So duchtic de helle/ die wert mijn Vaghevier.
Finis.
waer: zwerf rond, dool rond
mynen God: de paus
Papa pater patrum: de paus,
der vaderen vader
ic moet vermonden/ claer: ik
moet het duidelijk zeggen
bevonden/ zwaer: is hier
praktisch betekenisloos (stoplap)
met geveinsde practijc[ke]:
door het bedrijven van schijnheilige daden
Zijn insetten: het invoeren
van zijn verordeningen
publijcke: publiekelijk, in het openbaar
Balaams ghescrey: het geschreeuw van een valse profeet (Balaäm had
volgens de joodse tradities Balak op het idee gebracht om de Israëlieten
tot afgoderij te verleiden met behulp van de `de dochters van Moab')
Sijn sophisten: zijn
verkondigers van een dwaalleer, namelijk zijn priesters
Beli tvermaen doet: geeft hij
onderrichting, afkomstig van Belial, een aanvoerder der duivels
sonder swijcke: zonder mankeren (stoplap)
rijcke:
koninkrij
vranc: oprecht (bijwoordel.
bepaling bij gedient)
By rade: op een doordachte
manier
Officie:
ambt
De cromme mutse dragers: de
doctors in de theologie?
verheven/ stranc: flink op de
voorgrond geplaatst
previlegen
... cranc:
privileges die weinig effect hadden
doen composicie: afkoop van
straf regelen
heesscer:
eiser, aanklager
duer placaets malicie: ten
gevolge van de kwaadaardigheid van het plakkaat tegen de ketters
versmooren:
verdrinken
papa den hantebay/ of Sodomijtscen prelaet:
vadertje handneuker of nichtenpaap?
neme toirconden: neem tot
getuigen
alegieren: naar voren brengen
Ic vijncse: ik nam hen
gevangen
dese:
deed hen
hielt ick seer verknesen: had
ik stevig in de houdgreep
vlouchse: vlooide hen,
plunderde hen
Volghende placaet: op grond van het plakkaat
sonder
cesseren:
onophoudelijk
vercuerlic: voortreffelijk
(stoplap)
was mijn nareren: vertelde ik
stuerlick:
boos
met tormenten doluerlic: met
pijnlijke folteringen
machtich in ontrauwen: zeer te
kwader trouw
sonder bril: die scherp
toezicht hield
ten fine: tot op het uiterste
divine:
goddelijk
hiet mi tvolc present:: noemde
mij het volk hier
dochte my Christus/ een sacraficie te zyne:
die vervolging leek mij een offer voor Christus
den hoochsten regent: de
hoogste regeerder (hier: God)
versteent:
verhard
vlane:
villen
composeerde: legde de
rechtvaardigen boeten op
composeren:
beboeten
milioot: eerwaardig? (Zetfout
voor de rederijkersstoplap . minioot. ?)
hoe sal ic mi generen: hoe zal
ik in mijn onderhoud voorzien
Onsen vleeschpot sturt nu/ hier int generael:
Met ons gaat het over het algemeen hier niet best meer
vroet:
oppassend
heilige moeder: de r.k. kerk
grimmen op mi: zijn boos op
mij
sijt nu tondere: gij delft nu
het onderspit
matten:
metten
placebo: woord waarmee de
antifoon die bij een lijkdienst wordt gezongen, begint (dus zeer bekend in
de r.k. liturgie)
coralen:
koorknapen
ic bens een orcondere: ik deel
dit mee
muulstooters: handelaars in
relikwieën
bem een vermondere: zal het
zeggen
coelt: vermindert (betekenis:
gedeelde smart is halve smart)
Pater santy: Sancte Pater (Heilige Vader, de titel waarmee de paus
wordt aangesproken)
verdooft:geruïneerd
seere by: bijna helemaal
verknyselick:
gekweld
waer loopick beladich: waar
moet ik met mijn last heen
ghi sijt elken versmadig: door
iedereen wordt gij verworpen
Roomschen Sodomijt: bedoeld is
de paus
leghen vadere: ijdele,
onbeduidende vader (hier tevens woordspeling met Heilige Vader, namelijk de
paus)
messcief:
ellende
luxurie:
onkuisheid
onvrame:
verdriet
ick niet en weinsche/ el: ik
wens niets anders
deinsche: obscuur, ongunstig
bekend?
bem:
lees: ben
doots morseel: dood
(letterlijk: hapje van de dood)
op mi [...] daken: over mij komen
eenen vlassen baert/ maken: op
schijnheilige wijze bedriegen
Sellebroers: cellebroers of alexianen, een congregatie van
lekebroeders die leefden naar de regel van Augustinus en die het verplegen
van zieken en het begraven van armen als hun voornaamste taak zagen
doveerdige Jacopinen: woordspeling met . d'eerweerdige Jacopinen'?
Jacopinen zijn dominicanen, de uitverkoren adviseurs van Titelmans bij het
ketterjagen (Zie Decavele dl. 1 (1975), p. 17).
Luxurieuse putieren:
wellustige losbollen
maken den ypocrijt: ze hangen
de schijnheilige uit
Si: bedoeld is de rooms-katholieke kerk
bedeghen:
volgroeid
den Mechelschen Cardinael:
Antoine Perrenot (1517-1586), kardinaal van Granvelle, was in 1561 door de
paus tot aartsbisschop van Mechelen en tevens tot kardinaal benoemd (Parker
1977, p. 48).
tweeden Paus/ van Lotrijc:
bedoeld is Charles de Guise ( 1574), kardinaal van Lotharingen. Na 28 juli
1566 neemt Godevaerd van Haecht in zijn Kroniek een pamflet tegen
kardinaal Granvelle op, waarin Charles de Guise als tweede paus wordt
genoemd: "[...] ende den cardinael van Lotringen soude wesen paus in
Vranckeryck, en genoempt worden Godt den Sone [...]". (Van Haecht dl. 1
(1929), p. 78).
ydoone:
liefelijk, prettig
adieu heiligen geest: lijkt te
zijn ontleend aan het reeds eerder geciteerde schotschrift tegen Granvelle,
die hierin na de paus van Rome en de paus van Frankrijk, de rang bekleedt
van . derde paus. of paus van Nederland: . en den paus van Nederlant [soude
genoempt worden] Godt den Heylighen Geest. (Van Haecht dl. 1 (1929), p. 78).
tsweerelts foreest: de wereld
meester Clays/ mijn Prometeur/:
Nicolas de Hondt (ook: Canis) werkte in de periode van januari 1556 tot
april 1566 als promotor iustitiae of aanklager onder Titelmans. Hij
woonde tot januari 1566 te Ronse, daarna te Gent (Decavele dl. 1 (1975), p.
15).
Pieter minen clerc/ en schriver eerbaerlic:
bedoeld wordt de Kortrijkse notaris Pieter van Hee (ook: van den Heede of
Hedanus), de rechterhand van Titelmans in de periode van 17 september 1555
tot 14 juli 1566 (Decavele dl. 1 (1975), p. 15).
sulcke waent: dit soort dingen
denkt
subsetuten:
substituten, vervangers
broeder Rufelare/ wonende binnen Ghendt:
Franciscus Ruffelaert O.P. (1518-1596). Toen de Spaanse soldaten op 23 juni
1568 Gent verlieten, ontvingen ze in het openbaar de zegen en heilwensen van
Frans Ruffelaert en van andere dominicanen (Van Vaernewijck dl. 4 (1876), p.
133).
broer Karels Wijcke trect met mi in muten:
gaat het om Karel Wicke die kapelaan was te Nieuwkerke bij Belle? Kort nadat
deze door Titelmans in april 1560 ter verantwoording was geroepen vanwege
zijn heterodoxe opvattingen, vluchtte deze naar Londen (Decavele dl. 1
(1975), p. 397).
in muten: naar een schuilhoek
inde Brussce besluten: in het
Brugse perk (dus: te Brugge)
in obedient: inobediënt,
ongehoorzaam
broer Pieter de Backer: Pieter
de Backere O.P. (1517-1601)
Jorken van Hol: niet gevonden
Meester Hans van Ghent/ scherprechter beseven:
Hans vanden Berghe was de beul van Gent (volgens Van Vaernewijck dl. 1, p.
277).
meester Malen: niet gevonden;
gezien de context was deze Van Male vermoedelijk de beul van Brugge
Meester Joris in Dypersche habitatie:
het gaat hier vermoedelijk om de beul van Ieper
orlof:
afscheid
verwaet: veroordeling tot de
eeuwige ondergang door God
Dat ic my noeyt en stelde/ om bernen en blaken:
omdat ik nooit voorbereidingen trof tot het oprichten van brandstapel
so ghedient was:
diende
princhier:
vorst
slaken:
bevrijden