Acrostichon: WILHELM VAN NASSAVWEN spreekt de Nederlanden toe
Wat weent en zucht ghy, o Nederlandtsche landouwen,
In mijn doot, daer den gheest en ghedachtenissen, vol trouwen,
Levendich by u blijft, door myn daden groot van famen?
Heeft den Spangiaert gheen hoop, om 't bloedt van Nassauwen
En u te verwinnen, dan door moort, 't wordt onthouwen,
Liever dan ick en mijn gheslacht dees moorders namen;
Moeste lijden, hebb' gheleden den dood-scheut, 't sijnder
[blamen,
Van den koninck, een tyran; ten kan hem niet baten.
Alleen blijft eendrachtich, vecht stout, wilt des niet
[schamen,
Na het zuere komt het zoet, Godt zal u niet verlaten;
Navolght myn raet, vermaent het kint opter straten,
Al tgheen ick u, tot beschermen der landen,
Soo wel ghedaen hebb', met den vromen soldaten;
Sulcx dat sy na u, den Spangiaert ter schanden,
Als ghy, de vrijheyt, met den vaillanden
Vrijmoedich beschermen; waertoe, mijn edel gheslacht,
Wilt ghedencken aen mijn doot, kloeck als verstanden,
En wandelt in Gods vreese, dach ende nacht,
Nadenckende wat hy wonders door mijn hant heeft ghewracht!
Uit: J. van Vloten, Nederlandsche geschiedzangen, II, 287.