Achelen , Igram van

’s Hertogenbosch, 1534 - Mechelen, 1601

Jurist, president van het Hof van Friesland en voorzitter van de Hoge Raad van de Nederlanden te Mechelen.[1]

Biografie

Medio 1592 vroeg Philips II van de Spanjen, landsheer van de Nederlanden en de Franche-Comté, volgens de gebruikelijke procedure aan landvoogd Alexander Farnese hertog van Parma (†1592), voor de opvolging van de Bourgondische raadsheer in de Geheime Raad Jean Froissard (†1595) drie kandidaten uit de Franche-Comté voor te dragen. In verband met de gedwongen terugkeer van Froissard naar het Vrijgraafschap ten gevolge van zijn degradatie tot gewoon raadsheer in het Parlement te Dole was door de vorst aan zijn functie in de Privé Raad een einde gesteld. Parma kwam er echter niet toe vanwege zijn krijgsverrichtingen in Frankrijk en zijn krakkemikkige gezondheidstoestand de gevraagde kandidaten voor te stellen. Zodoende diende de koning er het jaar nadien op terug te komen in een nieuwe depêche die ditmaal tot de waarnemende landvoogd, Peter Ernst graaf van Mansfelt (†1604), was gericht.[2] Mansfelt zag dat niet zitten, omdat hij de Bourgondische invloed in de regeringsraden al ruim voldoende achtte door de aanwezigheid van het zwaargewicht Jean Richardot (†1609).[3] Hij antwoordde Philips II: "... n'est besoing de prendre quelcun dudict Bourgoigne et sera mieulx à propos qu'il soit de ces Pays Bas, informé tant des langues que affaires d'icy; aussy n’est accoustumé d'en avoir plus d'ung de Bourgoigne, ny au conseil Privé ny Finances ...". De vraag van de koning negerend, zette de dienstdoende gouverneur-generaal daarentegen vier Nederlandse juristen in deze volgorde op de nominatie: Igram van Achelen, die sinds 1580 als president van de legale Raad van Friesland in de koningsgetrouwe stad Groningen een onderkomen had gevonden; de vice‑kanselier van Brabant Jan van Winghene; de rekestmeester van de Grote Raad der Nederlanden te Mechelen Ingelbert Maes of de advocaat-fiscaal bij dezelfde instelling Willem van Grysperre.[4]

Dat advies doorkruiste de bedoelingen van de koning, zodat hij er kennelijk niet meteen mede uit de voeten kon. Het was immers niet erg gebruikelijk, van de door de Geheime Raad doorgaans goed voorbereide benoemingsadviezen af te wijken zonder zwaarwegende motivering.[5]  Het dossier sukkelde onderaan een van de vele stapels waarmee de vorst zich persoonlijk inliet, ofwel dacht hij aan een afkoelingsperiode die hem in staat zou stellen zijn wil toch door te zetten; inmiddels zou de nieuwe landvoogd de waarnemende Mansfelt hebben vervangen en zou hij zijn ingewerkt. Bijna een jaar later drong Philips II in een brief aan gouverneur-generaal aartshertog Ernst van Oostenrijk (†1595) eens te meer aan op een voordracht van drie Bourgondische kandidaten voor de vakante plaats van "raadslid voor de taken van Boergondië".[6]

Het toeval wilde dat een goede drie maanden na aankomst van de brief de nog steeds eerste genomineerde kandidaat voor de vakature in de Privé Raad dringend emplooi zocht. Ingevolge de overgave van Groningen (23 juli 1594) aan de troepen van prins Maurits van Nassau had Van Achelen samen met een paar andere koningsgetrouwe leden van de Friese Raad de stad moeten verlaten. Waarschijnlijk vestigde Igram van Achelen zich toen te Brussel in de omgeving van het Paleis op de Koudenberg en korte tijd daarna (10 september) ontving hij uit de handen van aartshertog Ernst een tijdelijke commissiebrief die hem in afwachting van de koninklijke benoeming tot rekestmeester in de Privé‑raad aanstelde.[7] In afwijking van de regel, mocht hij tevens titelvoerend president van de Friese Raad blijven met behoud van salaris.[8] Philips II wilde daar echter niet aan en bij de aanvang van 1597 had hij in deze nog steeds geen beslissing getroffen. Hij wenste toen nog het advies in te winnen van een inmiddels alweer andere gouverneur-generaal, ditmaal aartshertog Albert van Oostenrijk.[9]

In mei daaraanvolgend jaar viel echter in El Escorial een totaal andere en onverwachte koninklijke beslissing (15 mei 1597): "Igram van Achelen wordt voorzitter van de Raad van Vlaanderen" in de plaats van de oude Jacob Bogaert, die eindelijk tot voorzitter van de Grote Raad te Mechelen zou worden benoemd. Hoewel Van Achelen zich stellig geen kandidaat had gesteld, had de provinciale Justitieraad van Vlaanderen hem het vorige jaar vermoedelijk als tweede op de voordracht gezet voor het voorzitterschap; aartshertog Albert had dat voorstel toch ongewijzigd naar de vorst doorgeleid (14 oktober 1596). Volgens de gangbare procedure waren zijn kansen als tweede op de lijst trouwens gering.[10] In zijn reactie aan de koning op de benoeming van Van Achelen tot voorzitter in de provincie Vlaanderen waren er volgens Albert geen redenen voorhanden om de president van het Hof van Friesland de vaste aanstelling in de Privé Raad te ontzeggen. De aartshertog onderstreepte bovendien, dat Van Achelen zich nauwgezet van zijn opdracht in de Geheime Raad kweet.[11]

Met zijn benoeming in Vlaanderen was Van Achelen helemaal niet in zijn schik en hij vroeg de aartshertog zijn definitieve benoeming tot rekestmeester in de Geheime Raad te willen bevorderen of ten minste tot een andere evenwaardige hoge functie.[12] In vergelijking met zijn presidentschap in Friesland hield het voorzitterschap in het Vlaamse Hof volgens de normale cursus honorum formeel nauwelijks een promotie in. Gelukkig deed zich kort nadien een gunstige gelegenheid voor, toen de recent benoemde voorzitter van de Hoge Raad Bogaert overleed (1597). Als gevolmachtigde van de nieuwe soeverein infante Isabella, tevens zijn toekomstige vrouw, kon aartshertog Albert op 15 augustus 1598 zelf overgaan tot de benoeming van Igram van Achelen tot opvolger van Bogaert in de Grote Raad. Per 15 oktober daaraanvolgend trad hij te Mechelen aan als president van het hoge rechtscollege en hij is het gebleven tot zijn overlijden, 28 oktober 1601.[13] Na zijn dood werd hij bijgezet in de Sint Romboutskathedraal te Mechelen.

 

Igram van Achelen had zijn benoeming tot president in de Raad van Vlaanderen afgezegd – naar zijn eigen zeggen – “. . pour estre naturel Brabançon . . . ".[14] Zijn wieg had inderdaad in 's Hertogenbosch gestaan (º1534).[15] Hij behoorde tot een voorname Brabantse familie die de stad meerdere magistraten had geleverd. Zijn grootvader Willem en andere leden van zijn familie aan vaderszijde waren er schepenen geweest. De vader van Igram – mogelijk met dezelfde voornaam – was er in 1525 stadsontvanger geweest en er in 1550 als meester van het Groot Gasthuis overleden. Volgens anderen zou zijn vader evenwel Anton of Anthonis geheten hebben en was hij schepen van ’s Hertogenbosch geweest. Zoon Igram studeerde te Deventer en vervolgens rechten aan verschillende universiteiten, namelijk te Parijs, Leuven, Ingolstadt en Padua.[16]

Weinige tijd na zijn terugkeer uit Italië in het begin van 1560 benoemde koning Philips II de jonge doctor in de beide rechten tot rekestmeester in het Hof van Friesland (benoeming 1 mei 1560; eedaflegging 26 oktober); hij kwam er in de plaats van de Henegouwer Jacques Rousseau of Roussel, die om persoonlijke redenen ontslag had genomen. Voorspraak en tussenkomsten van de Friezen Joachim Hopperus en Viglius van Aytta waren niet vreemd aan de benoeming van Van Achelen. Hij was kort tevoren in het kader van een regeringsdelegatie onder leiding van Hopperus naar Friesland gereisd en in die tijd koppelde Hopperus hem aan Mintz of Clementia van Hoytema, waarvan de moeder Mintz van Aytta de zus was van Viglius. Het jaar nadien zou Van Achelen Van Hoytema met groot vertoon te Swichum huwen in aanwezigheid van Viglius, stadhouder Arenberg en een groot aantal Friese notabelen en geestelijken. Zijn benoeming en daarna het groots opgezet bruiloftsfeest met een Friezin moesten de regering aanzien en gezag doen uitstralen en het Aytta-bruggenhoofd in de Friese Justitieraad en provincie versterken. In 1570 werd hij door de meerderheid in de Raad van Friesland voorgedragen voor de functie van voorzitter; de hertog van Alva nam de voordracht over en geleidde haar door naar de koning (23 februari), zodat de Brabander in hetzelfde Hof kon opklimmen tot de hoogste waardigheid (benoeming 14 april 1570; beëdiging 16 september).[17]

Wegens de weigering de Staatse vervallenverklaring van Don Juan van Oostenrijk als koninklijke landvoogd door de Friese Raad te laten publiceren, werd voorzitter Van Achelen op 22 maart 1578 samen met andere  “suspect beuonden” raadsleden op bevel van de apocriefe landvoogd aartshertog Matthias van Oostenrijk “namens de koning” onder huisarrest geplaatst. De Staatsgezinden confisqueerden overigens zijn goederen en zetten hem op 12 juli van datzelfde jaar af. Van Achelen legde zich daar echter niet bij neer en hij weigerde de zegels van de Raad af te geven zonder geschreven bevel van Matthias. Na de vrijlating van Van Achelen en zijn kompanen op het einde van december, wendden zij zich tot Matthias ten einde in hun ambt te worden hersteld. Het gezag van Matthias was evenwel te ontoereikend en kon niet verhinderen, dat de Waalse stadhouder Rennenberg (†1581) van Friesland, Groningen en Overijssel en de nieuwe Raad van Friesland rond 1 juli 1578 zelfs beslisten de afgezette raadsheren binnen een etmaal de stad Leeuwarden uit te zetten met het bevel binnen de vier dagen ook de provincie te verlaten. Toen in maart 1580 Groningen en Rennenberg van de Staatse zaak afstand namen en zich alsnog aansloten bij de Waalse provincies om uiteindelijk in de legaliteit terug te keren, hergroepeerden zich ook enige leden van het oude Hof, waaronder Van Achelen. Zij vestigden zich in de gereconcilieerde stad, hun ontslag werd opgegeven en zij kregen op 8 juli een continuering van hun vroegere aanstelling in het wettelijke Hof van Friesland met residentie in Groningen. Hierdoor ging Van Achelen als naaste adviseur van Rennenberg en zijn opvolgers fungeren. Aangezien het Hof al die jaren tot de val van Groningen in 1594 buiten zijn eigen territoriale jurisdictie opereerde, werden er maar weinig zaken aanhangig gemaakt.[18]

De Spaanse secretaris van State en Oorlog te Brussel Esteban de Ibarra had bijgevolg wel alle redenen om de standvastige houding van Van Achelen als katholieke dienaar van de landsheer lof toe te zwaaien: "Este es bonisimo christiano y en Frissa a procedido como hombre de bien en y fidelisimo vassallo de Su Magestad”. Voor zijn trouw aan de koning kreeg Van Achelen overigens de riddertitel. In de Geheime Raad speelde hij evenwel als rekestmeester geen echt opvallende rol. Esteban de Ibarra vond hem dan ook slechts een middelmatig begaafd raadsheer (es subjecto devil y  muy tibio ...”).[19]

Uit het huwelijk van Van Achelen met Van Hoytema werden zes kinderen geboren. Hun oudste zoon Folkert (†Brussel, 1631) werkte als advocaat bij de Grote Raad te Mechelen, tot hij in 1600 raadsheer werd in de Raad van Brabant te Brussel. Hij zou in 1611 rekestmeester in de Geheime Raad worden.[20]

 

                                                                                    Hugo de Schepper

 

HdS., Kol. Rdn., 285-287.



[1] J. Britz, art. “Achelen (Igram van)”, in Biographie Nationale dl. I (1866) kol. 12‑13; Fruytier, art. “Achelen (Igram van)”, in Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek dl. 6, kol. 7‑8; O. Vries, B.S. Hempenius-van Dijk, P. Nieuwland en P. Baks, De Heeren van den Raede. Biografieën en groepsportret van de raadsheren van het Hof van Friesland 1499-1811 (Hilversum/Leeuwarden 1999) 243-244.

[2] Philips II aan Farnese, 16 juli 1592 (Algemeen Rijksarchief Brussel, Audiëntie [hierna ARB., Aud.], nr. 195, f. 190); id. aan Mansfelt, 25 mrt. 1593 (ibid., nr. 198, f. 130).

[3] H. de Schepper, “Richardot (eigenlijk Grusset), Jan, jurist, staatsman, hoofd-voorzitter van de Geheime Raad”, in Nationaal Biografisch Woordenboek dl. I (Brussel 1964) kol. 762-775.

[4]  Peter Ernst graaf van Mansfelt, waarnemend landvoogd in 1593, aan Philips II, 16 mei 1593 (ARB., Aud., nr. 204, f . 202v °‑203).

[5] H. de Schepper, “Regeringsbeslissingen in bestuurszaken 16de-18de eeuw: De benoeming van hoge magistraten en ambtenaren ca 1550-ca 1650”, in J. Gilissen en H. de Schepper (red.), Besluit­vor­ming vroeger en nu (Brussel 1975) 71-104 (i.h.b. 74-86).

[6]  Philips II aan aartshertog Ernst van Oostenrijk, landvoogd in 1594, 22 mrt. 1594 (Oesterreichisches Staatsarchiv Wenen, Haus- Hof- und Staatsarchiv. Abteilung Belgien, DDB, Verzeichnis 233/2, f. 50).

[7] Volgens de biogrammen onder noot 1 zou Igram van.Achelen reeds in 1586 rekestmeester in de Geheime Raad geworden zijn. Zie ook: Handschrift Hellin (ARB., Geheime Raad Registers, nr. 765, blz. 154); "Dissertation sur l'origine du conseil Privé " (National Bibliothek Wenen, Handschriftensammlung, series nova, nr. 12.957, f . 199). Daar zijn echter geen archivalische bewijzen voor. Het lijkt mij overigens weinig waarschijnlijk, aangezien hij tot 1594 als president van Friesland in Groningen was en beide functies waren – behoudens hoge uitzonderingen – niet alleen formeel, maar in de gegeven omstandigheden ook praktisch onverenigbaar.

[8] Ernst aan Philips II, 22 sept. 1594 (ARB., Aud., nr. 202, f. 57); appointement in Geheime Raad, 22 sept. 1595 (Archivo General de Simancas, Secretarías Provinciales – Consejo Supremo de Flandes y Borgoña, libro 1420, f. 83v°); salarissen, 1600 (Archives Départementales du Nord Rijsel, Chambre des Comptes – Recette Générale des Finances [hierna ADN., RGF.], Série B nr. 2782, f . 495v°).

[9] Philips II aan Albert aartshertog van Oostenrijk, landvoogd van 1596 tot 1598 en daarna samen met zijn vrouw Isabella soeverein van de Nederlanden tot 1621, 20 feb. 1597 (ARB., Aud., nr. 205, f. 158).

[10] Albert aan Philips II, 14 okt. 1596 (J. Lefèvre, Documents concernant le recrutement de la haute Magistrature dans les Pays-Bas sous le régime espagnol 1555-1700, Brussel 1975, 47); Philips II aan Albert, 15 mei 1597 (ibid.) 48. ‑ Sinds 1593 had de vorst evenmin een beslissing genomen inzake de opvolging van Jan van der Burch, die hoofd-voorzitter van de Geheime Raad was geworden, als president van de Grote Raad. Cf.: De Schepper, “Regeringsbeslissingen in bestuurszaken” 84 n. 1, 86 n. 5, 92, 99-100.

[11] Albert aan Philips II, 21 juni 1597 (ibid., f. 155).

[12] Van Achelen aan Albert, 30 aug. 1597 (ARB. , Audiëntie. Zendbrieven, nr. 1842/2, z.f.); Raad van State aan Albert, 30 aug. 1597 (ibid., z.f.).

[13] Salarissen, 1600 (ADN., RGF., nr. B 2782, f. 495vo); Albert aan Grote Raad, 18 aug. 1598 (Lefèvre, Documents concernant le recrutement 50); L. Stroobant, ‘Les magistrats du Grand Conseil de Malines’, Annales de l’Académie royale d’archéologie de Belgique  5de reeks, dl. IV (1902) 436, 468; J. Lefèvre, ‘Le Grand Conseil sous Albert et Isabelle 1598-1621’, Handelingen Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen LIII (1949) 130-149 (i.h.b. 132-133).

[14] De Schepper, “Regeringsbeslissingen in bestuurszaken” 82; id., “Vorstelijke ambtenarij en bureaukratisering in regering en gewesten van 's Konings Nederlan­den 16de-17de eeuw”, in E.H. Kossmann, D. Roorda en H. de Schepper (eds.), Bu­reaucratie en bureaucratisering (Tijdschrift voor Geschiedenis jg. XC/3-4, Groningen 1977) 358-377 (i.h.b. 366).

[15] Volgens Britz zou hij rond 1528 geboren zijn. Cf.: BN. dl. I, kol. 12-13. Doch Fruytier e.a. beweren 1534. Zie: NNBW. dl. VI, kol. 7.

[16] ADN., RGF., nr. B 2782, f. 495; M.R. Thielemans, Inventaire des archives de la famille d’Olmen de Poederlé (Brussel 1959) 33 n.5.

[17] Alva aan Philips II, 23 feb. 1570 (Lefèvre, Documents concernant le recrutement 12); Vries, Hempenius-van Dijk e.a., De Heeren van den Raede 227, 243-244; F. Postma, Viglius van Aytta. De jaren met Granvelle 1549-1564  (Zutphen 2000) 190.

[18]  Vries, Hempenius-van Dijk e.a., De Heeren van den Raede 64-68.

[19]  Memorandum van Esteban de Ibarra, secretaris van State en Oorlog: "Los consejos … IX de Mayo 1596” (AGS., Secretaría de Estado – Negociaciones de Flandes, legajo 612, f. 113).

[20] A . Gaillard, Le conseil de Brabant. Histoire, organisation, procédure dl. III (Brussel 1902) blz. 356.